Site pictogram Dogmavrij

De liefdesladder

Het meest houd ik van God en Jezus en dan van papa en mama en dan van mijn broertjes en zusjes en dan van mijn familie en dan van de mensen uit de kerk en dan van de mensen van de wereld en dan van mezelf.

In mijn beleving was dit voor een goede christen het meest correcte antwoord op de vraag van wie je het meest houdt. En omdat ik het ook werkelijk zo wilde beleven, deed ik mijn best om mijn gevoelens te manipuleren tot deze constructie.

Ik gebruikte naast de dagelijkse gebeurtenissen ook mijn fantasie om testcases te creëren. Ik verzon situaties waarin ik moest kiezen tussen verschillende ‘partijen’ van mijn liefdesladder.

Ik stelde mij bijvoorbeeld voor dat mijn ouders ineens in de greep van de duivel waren gekomen en ons zouden zeggen dat wij niet meer naar de kerk mochten gaan. Dan moest ik, als oudste, het voortouw nemen, mijn ouders ongehoorzaam zijn en mijn broertjes en zusjes meenemen naar de kerk.

Het hebben van de juiste prioriteiten en het maken van de juiste keuzes was een ernstige zaak voor mij. (Overigens is dit nog steeds zo.)
Hoe meer er van een keuze afhing, hoe helderder de prioriteiten zichtbaar konden worden. Daarom werkte ik bij voorkeur met denkbeeldige situaties waarin er sprake was van doodsbedreiging.

Op geheel vrijwillige basis keek ik regelmatig (de sterk geromantiseerde versie van) de dood in de ogen. Zo heb ik dikwijls, samen met een grote groep onbekenden, schipbreuk geleden. We konden ons dan drijvend houden op een stuk wrakhout, dat echter dreigde te zinken. Er was één persoon teveel en het was duidelijk dat van deze persoon een groot offer werd gevraagd.

Toen ik nog een kleuter was begreep ik al dat ik, als christen, dit offer behoorde te brengen. Ik zou immers, als kind dat ‘binnen het verbond’ geboren was, in de hemel komen. Mensen die geen christen waren kregen dan in elk geval nog tijd om zich te bekeren voor het te laat was.
Terwijl mijn hart als een razende tekeer ging van angst, gilde ik naar de drijvende groep mensen dat ik naar de hemel zou gaan en dat zij ook moesten gaan geloven in de Here Jezus.

Toen ik ouder werd, was ik inmiddels zo slim om eerst te vragen of er zich misschien nog andere christenen bevonden op het vlot. Mijn fantasie was echter onbarmhartig streng voor mij en als er al een christen was, dan had deze persoon thuis een baby liggen of was er iets anders waaruit ik de conclusie trok dat ik degene was die het beste gemist kon worden.
En hoppa, ook als tiener liet ik luidkeels evangeliserend het vlot los.

Zelfs toen ik net moeder was, en dit beken ik tot mijn grote schaamte, viel ik nog steeds ten prooi aan mijn opofferingsgezindheid. Ook dan was mijn fantasie zo wreed om mij de enige christen van het vlot te laten zijn. De achterblijvers moesten mijn zoontje vertellen dat ik van hem hield, dat ik in de hemel was en dat ik niet bang was geweest.

Net als Abraham, die zijn eigen zoon zou offeren omdat hij dacht dat God dit van hem vroeg, zo zou ook ik het leven van mijn zoontje ‘offeren’ en hèm de prijs laten betalen voor mijn vermeende opdracht om als christen jezelf te offeren voor de heidenen, die dan nog een kans konden krijgen om zich te bekeren.

Elke ouder die tegenwoordig zou denken dat hij zijn kind moet ‘offeren’ van God, kan gelijk terecht op een gesloten inrichting. Terecht, vind ik nu.

Maar ik plaatste zelf ook mijn geloof boven mijn kind. Als mijn geloof mij opdroeg om hem te besnijden, had ik dit gedaan. Misschien had ik het ook gedaan wanneer mijn geloof mij opdroeg om zijn rechteroor af te snijden. Ik hoop het niet, de gedachte alleen al doet me gruwelen. Toch heb ik er zo diep in gezeten, dat ik mij wel kan voorstellen dat zelfs het verminken van je kind mogelijk is. (Is dat ook niet wat besnijdenis is?)

Wanneer ik terugkijk naar mezelf als christelijke moeder, dan schrik ik van de combinatie van mijn eigen fanatisme en de weerloosheid van mijn zoontje. Het draaide niet om hem, het draaide om mijn geloof, dat ook zijn geloof moest worden.

Kinderen zouden hiertegen beschermd moeten worden. Maar hoe?

Het is ruim 15 jaar later. Ik ben geen christen meer, maar inmiddels wel moeder van twee tieners, dat mijn leven overigens een stuk spannender maakt dan mijn geromantiseerde schipbreukfantasieën, waaraan elke vorm van realiteitsbesef ontbrak.

Mijn kinderen komen op de eerste plaats. Hun gevoelens, gedachten en ontwikkeling zijn belangrijker voor me dan welk boek of welke god ook.

Ik heb altijd een goede moeder willen zijn. Ook toen ik nog christen was. Ik was toen niet minder liefdevol dan ik nu ben. Ik had alleen andere inzichten. Gelukkig heb ik nooit hoeven kiezen tussen mijn geloof en mijn kind, maar de volgorde was er wel. Eerst God en dan het kind. Zo was het vroeger ook. Gehoorzaamheid aan God was het enige dat telde!

Toch wil ik niet vergeten hoe goed mijn bedoelingen waren. En hoe ik alleen maar deed wat ik dacht dat goed was. Net zoals ik dat nu ook doe. Over tien jaar zijn mijn inzichten waarschijnlijk weer veranderd. Maar ik wil en zal nooit vergeten hoe intens ik mijn kinderen lief had, lief heb en lief zal blijven hebben.

Het is precies die liefde die mij ook verbindt met al die andere ouders, gelovig of ongelovig, die naar hun beste inzichten hun kinderen zo goed mogelijk opvoeden.

Er is ook onmacht en verdriet.
Omdat liefde geen garantie geeft dat je goed bezig bent.
En omdat er zoveel verschillende inzichten zijn over wat ‘goed’ is.

 

Wat zijn ze kwetsbaar, onze kinderen!

 

 

 

 

Internationale Week Zonder Geweld #weekzondergeweld

Mobiele versie afsluiten