Site pictogram Dogmavrij

Zonde tegen de Heilige Geest

Vroeger was ik als de dood dat ik ‘de zonde tegen de Heilige Geest’ had begaan.
Dit zou de allerergste zonde zijn die er bestaat en waar zelfs geen vergeving voor te krijgen is. Zondigen tegen de Heilige Geest betekende dat je ‘overgeleverd was aan je eigen kwaad’ en zonder pardon in de hel terecht zou komen. Voor altoos en immer.

Wat deze ‘zonde tegen de Heilige Geest’ precies was, kon niemand mij duidelijk vertellen. Ik leerde dat het in elk geval betekende dat je heel bewust tegen de wil van God in ging, dus heel bewust verkeerd bezig was. Afschuwelijk. Want elke keer wanneer ik een koekje uit de kast gestolen had, had ik in een flits geweten dat dit eigenlijk niet mocht. Desondanks was mijn vlees zo zwak, dat ik mij door begeerte liet leiden en zodoende een koekje at, dat als een steen op mijn maag kwam te liggen, als was het een magneet die mij langzaam maar zeker richting de hel trok. Ik had bewust gezondigd.

Elke avond bad ik om vergeving voor alle zonden die ik die dag had gedaan, zowel de bewuste zonden als de onbewuste zonden. Ik hoopte maar dat ik er zo mee weg kon komen en dat het uiteindelijk mee zou vallen. Dat het offer van Jezus aan het kruis ook bedoeld was voor meisjes die heel bewust de koekjes van hun ouders wegwerkten, zonder dat zij hiervoor toestemming hadden.

Het bleef me bezig houden. Op catechisatie vroeg ik de dominee wat nou precies de zonde tegen de Heilige Geest was. En hoe je kon weten wanneer je die had gedaan.
De dominee zei met een glimlach dat je er vanuit mocht gaan dat, wanneer je bang was dat je deze zonde had gedaan, je het dus niet gedaan had. Zondigen tegen de Heilige Geest was zoiets als ontkennen dat er zonde, vergeving en genade was en ontkennen dat er een Heilige Geest is. Worstelen met schuldgevoelens was in elk geval niet ‘het ontkennen van schuld’.
Ondanks dat ik mij vervolgens af ben gaan vragen of ik mij echt wel schuldig voelde en of ik echt wel bang was dat ik de zonde tegen de Heilige Geest had begaan, voelde dit toch wel een beetje als een geruststelling.

Inmiddels zijn we jaren verder en spreek ik mij uit over mijn ongeloof. Ik geloof niet meer in zonde en schuld en ik geloof ook niet meer in de God van mijn jeugd. Voor mij heeft de bijbel geen enkel gezag en ik ben niet langer meer bang voor straf, de duivel en de hel. ‘Het offer van Jezus Christus’ is voor mij niet meer dan een mooi verhaal waaruit je inspiratie kunt halen over bv naastenliefde, maar het is voor mij niet iets dat ik, na schuldbesef, persoonlijk moet aannemen om vervolgens ‘behouden’ te worden.
Als ik kijk naar hoe het mij vroeger werd geleerd, dan bestaat er voor mij geen twijfel: ik heb ‘de zonde tegen de Heilige Geest’ gedaan.

Het verbaasde me dan ook enorm dat ik onlangs in een gesprek met één van de gelovigen uit de kerk van mijn jeugd, te horen kreeg dat deze persoon niet denkt dat ik de zonde tegen de Heilige Geest heb gedaan. Hij zou dat nooit zo kunnen zeggen en zal altijd hoop houden dat ik, al was het op mijn sterfbed, nog weer een gelovige zou worden. Hij blijft geloven dat God wonderen kan doen, ook voor mij.

Wat is dat? Waarom kwam het vroeger, toen ik ‘binnen’ was zo nauw en lijkt het nu, nu ik ‘buiten’ sta, ineens zo ruimhartig allemaal?
Volgens mij heeft dit in beide gevallen te maken met de wens dat ik ‘binnen’ blijf of kom.
Enerzijds wordt er angst (voor de duivel, voor schuld en voor straf) gezaaid die maakt dat je de kudde niet zo snel zal verlaten, en anderzijds is er enorme mildheid voor iedereen die buiten de kudde staat, opdat zij zich blij in de ‘accepterende kudde’ zullen voegen. Elk mens wil immers geaccepteerd worden zoals hij/zij is.
‘Evangelisatieprojecten’ vinden vaak ook plaats onder de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals mensen in ontwikkelingslanden, asielzoekers, kinderen (vakantieprojecten met bijbelse verhalen), ouderen en zieken. (Acties om eenzaamheid tegen te gaan met als bonus een evangelisatiefoldertje of een uitnodiging om eens koffie te komen drinken. Op een zondagmorgen in de kerk.)

We zijn zo voorzichtig in onze uitspraken. Ik zie dat bij christenen en ik zie dat ook bij mezelf. Er zijn christenen die mij er steeds weer op wijzen dat christenen niet behoren te oordelen en dat zij, als christen, ook zeker niet zullen oordelen over mij. (Kom je weer ‘binnen’? Wij zijn lief!)
Ondertussen probeer ik zelf ook steeds weer duidelijk te maken dat ik toch vooral niet wil oordelen over mensen die een andere bril op hebben dan ik. (Ik blijf buiten. Ik ben ook lief.) Maar ik wil wel duidelijk blijven over hoe ik het zie. Zodra ik mij echter uitspreek op een manier die haaks staat op wat een ander ziet, kan deze ander zich toch veroordeeld voelen.

Ik ga best ver in het uitleggen dat ik het niet veroordelend bedoel. Maar uiteindelijk ga ik niet over hoe de ander over mij denkt. En wanneer iemand mij blijft zien als een veroordelende, schoppende en haat zaaiende vrouw, dan zien ze dat maar zo. Ik voel zelf van binnen iets anders. En dat is mijn kompas, het lichtje, dat mij de weg wijst. En ik weet donders goed dat ik mijzelf kan bedriegen en me voor mezelf (en anderen) mooier voor kan doen dan ik ben. Ik weet ook donders goed dat mensen niet altijd in staat zijn om de schoonheid te zien die in elk mens te vinden is. Dat er mensen zijn die altijd zullen zoeken naar datgene waarmee zij de strijd aan kunnen gaan. Niet zozeer omdat ze strijden tegen onrecht, maar omdat zij een strijd te strijden hebben in zichzelf.
Ieder mens die zich uitspreekt is in zekere zin kwetsbaar. Ik ook. Anderen kunnen iets vinden van wat ik zeg en van hoe ik het zeg en zelfs van dat ik het zeg. Het feit dat ik spreek, geeft ook aan dat ik een kracht bezit die sterker is dan dat. Ik spreek niet omdat anderen in mij geloven, maar omdat ik in mezelf geloof.
Zonde tegen de Heilige Geest of niet, het zal me een worst wezen hoe een ander dat ziet.

Ik volg mijn hart en dat is voor mij hetzelfde als het volgen van mijn Heilige Geest.

Mobiele versie afsluiten