Gastblog van Johan Lock
Bij het lezen van Inge’s blogs op dogmavrij.nl over ‘belemmerende overtuigingen’, vroeg ik mij twee dingen af. Ten eerste: hoe komt het dat het mij zo enorm veel moeite heeft gekost om de voor mij schadelijke en belemmerende overtuigingen los te laten? Ten tweede: hoe komt het dat het uiteindelijk toch is gelukt?
Voor iedereen die op de een of andere manier een weg van dogmavast naar dogmavrij heeft afgelegd, zijn dit herkenbare vragen, neem ik aan. De antwoorden zijn ongetwijfeld voor iedereen weer net iets anders, maar, denk ik, voor een deel ook hetzelfde. Hieronder vertel ik mijn versie, hopelijk ter inspiratie voor al diegenen die de belemmeringen van aangeleerde overtuigingen nog altijd als een last voelen drukken.
Opgegroeid in een hecht gezin en een nog hechtere gemeente

Mijn ‘op religie gebaseerde overtuigingen’ zijn mij aangeleerd in een druk en vrolijk gezin en een pinkstergemeente die zo hecht aaneen was gesloten dat het voelde als één grote familie. Dat gevoel werd nog eens versterkt doordat we met onze biologische familie – ooms, tantes, neven, nichten – nauwelijks contact hadden.
Die pinkstergemeente was de kern waarom alles draaide in ons leven. Mijn ouders behoorden tot de oprichters ervan en ik zag hoe ze, met plezier en overtuiging, al hun tijd – en zo nodig ook hun geld – erin investeerden. Ook de andere gemeenteleden deden dat en ik raakte er al doende van overtuigd dat God ook mij als het ware had voorbestemd tot deze manier van leven en dat ik een fout zou maken als ik daar niet trouw aan zou zijn.
Terwijl ik opgroeide van peuter tot puber, groeide de gemeente mee. In de jaren ’70 gingen ‘we’ (ik was toen een jaar of elf) van start met een koffiebar. Dat was een groot succes. Onze gemeente kreeg er vanaf dat moment jaarlijks tientallen nieuwe leden bij, waaronder vooral veel jongeren. Tegen de tijd dat ik een jaar of zestien was, bespeurde ik steeds vaker gedachten en gevoelens in mijzelf die afweken van wat mijn opvoeders mij hadden geleerd, maar tegelijkertijd was er die uitdijende jeugdgroep, waarbinnen ik het eigenlijk best naar mijn zin had en vriendschappen begon te krijgen. Honderden mensen vonden in onze gemeente en samenkomsten iets wat voor hen blijkbaar van grote waarde was. Dat ik het leven in onze gemeente soms wel erg beperkend vond en het gevoel had dat het leven meer te bieden had, lag blijkbaar aan mij. Wanneer ik maar trouw en enthousiast mee zou blijven doen, zou ik vanzelf ook het licht gaan zien.
Die strategie leek te werken. Uiteindelijk zou ik de gemeente tot enkele maanden na mijn 36e verjaardag trouw blijven.
Twee overtuigingen
Je zou kunnen zeggen dat ik twee levensgrote aangeleerde overtuigingen met mij meedroeg.
De eerste en belangrijkste overtuiging betrof de gemeente: ik was geroepen om daar deel van uit te maken en aan die groep trouw te zijn. De tweede overtuiging betrof het geloof van die gemeente dat alle zekerheden bevatte die je van een pinkster- of evangelische kerk mag verwachten, variërend van ‘Jezus kwam naar de aarde om voor onze zonden te sterven en wie niet in Hem gelooft gaat verloren’ tot het afkeuren van homoseksualiteit en ongetrouwd samenwonen.
Waren deze overtuigingen belemmerend voor me? Ja, behoorlijk. De trouw aan de gemeente belemmerde mijn sociale leven. Het aangaan van vriendschappen buiten onze geloofsgemeenschap lukte nauwelijks, daar was ons weekprogramma veel te druk voor. Ook ten aanzien van mijn werk liet ik me begrenzen: wanneer ik een leuke, aantrekkelijke baan kreeg aangeboden in een te ver van Rotterdam verwijderde plaats, liet ik die aan mijn neus voorbijgaan. Want verhuizen en daardoor niet meer de gemeente kunnen bezoeken, was geen optie.
De trouw aan de geloofsdogma’s belemmerde mijn vrijheid van denken. Diep in mijn hart wist ik dat ik helemaal niet echt geloofde in het idee dat mensen ‘zonder Jezus verloren gaan’ of dat er een God bestond die Zich druk maakte over de mogelijke vormen van seksueel verkeer tussen volwassen mensen, maar ik stond mijzelf niet toe om al te lang over dat soort kwesties na te denken. Ik parkeerde het als theologische vraagstukken waarin ik me ‘later’ nog weleens goed zou gaan verdiepen. Ongetwijfeld besefte ik dat het loslaten van de geloofsovertuigingen ernstige gevolgen zou hebben voor die andere overtuiging: mijn roeping om trouw te blijven aan de gemeente.
Dogma’s loslaten betekent vrijwel altijd ook: een groep loslaten
Zo hielden de kracht van het collectief en de kracht van de geloofsdogma’s mij samen in de houdgreep. Geloofsdogma’s loslaten is op zich al een hele toer. Het betekent dat je in veel opzichten je leven opnieuw uit moet vinden. Wanneer die dogma’s dan ook nog eens verbonden zijn aan een groep waaraan je je met hart en ziel verbonden voelt… Dan wordt het een schijnbaar onmogelijke missie. Want als je de groep loslaat én, geheel of gedeeltelijk, de dogma’s, houd je niets meer over. Je moet op zoek naar nieuwe opvattingen én naar nieuwe vrienden.
Hoewel elke geloofsopvoeding zijn eigen eigenaardigheden heeft, hebben ze dit allemaal gemeenschappelijk: de onaantastbare zekerheden die je in zo’n opvoeding krijgt aangeleerd hangen nooit zomaar vrijblijvend in de lucht, maar worden beleden en keer op keer bevestigd door de groep waarin je je bevindt. Dat het zo moeilijk is om die zekerheden los te laten, komt niet doordat je zo dom bent om alles maar voor zoete koek te slikken, maar doordat je een mens bent en dus in meer of mindere mate behoefte hebt om ergens bij te horen. Ouder wordend kun je je aan groepen verbinden (een werkkring, een voetbalvereniging) en je daar ook weer relatief makkelijk van losmaken, hoewel zelfs dat soms met verdriet of pijn gepaard gaat. Maar je losmaken van de groep waaraan je door geboorte bent verbonden en die twintig of dertig jaar lang je referentiekader was… dat kan voelen als een onmogelijke opdracht. Dus blijf je en neem je de dogma’s voor lief.
Het moment waarop ik eindelijk besloot ‘mijn’ gemeente te verlaten, voelde als een amputatie. Ondertussen, alweer twintig jaar gewend aan het feit dat ik mijn gedachten ongehinderd alle kanten op kan laten zoemen, kan ik me amper nog goed voorstellen wat er toen zo’n pijn deed en hoe ingrijpend mijn keuze toen was. Maar pijnlijk en ingrijpend was het. En de eerlijkheid gebiedt me om te zeggen dat ik op dat beslissende moment ook nog een handje moest worden geholpen door gebeurtenissen die buiten mij om plaatsvonden.
Toch, hoe onmachtig ik me ook voelde, heb ik in die laatste jaren een paar zeer kleine stappen gezet die mij, uiterst langzaam, rijp maakte voor de uiteindelijke beslissing. Het zijn stappen die weinig lijken voor te stellen, maar die voor mij toen zo’n beetje het hoogst haalbare waren. En die het mij uiteindelijk mogelijk maakten om in volle overtuiging op te staan en de deur uit te lopen. Letterlijk en figuurlijk.
Het loslaten begon met vijf heel kleine stappen
De eerste stap was dat ik op een bepaald moment besloot om mijn twijfels en gevoelens van belemmering serieus te gaan nemen. Ik zat niet lekker in mijn vel, merkte dat ik eigenlijk altijd ietwat gespannen was en begon daarover te spreken met mijn vrouw en anderen in mijn omgeving. Ik was nog niet zover dat ik de gemeente en de dogma’s de schuld gaf van mijn onvrede, maar ik sloot niets uit en zei hardop dat ik de oorzaak wilde vinden en dat er een oplossing voor moest komen.
De tweede stap was dat ik mijzelf toestond om iets kritischer dan voorheen naar mijn leven in de gemeente te kijken. Ik kwam daardoor tot het inzicht dat sommige activiteiten mij alleen maar tijd en energie kostten en niets opleverden. Geen plezier, geen voldoening, geen diepere geestelijke waarden. Ik besloot wat onderdelen van het weekprogramma te schrappen, ook al zouden sommigen dat als een teken van geestelijke slapte interpreteren.
De derde stap was dat ik op een dag in de bibliotheek wat theologische boeken bij elkaar zocht. Ik koos bewust geen auteurs die in ‘onze kringen’ werden gelezen. Ik leerde daardoor dingen over de geschiedenis en de totstandkoming van de Bijbel die ik nog nooit had geweten. Bovendien maakte ik kennis met denkwerelden van mensen die zich ook christen noemden, maar totaal andere accenten legden dan ik gewend was. Kortom: mijn horizon verruimde zich en ik besefte dat het misschien toch mogelijk was om mij nieuwe overtuigingen eigen te maken.
De vierde stap was dat ik de Bijbel met een nieuw soort aandacht begon te lezen. Ik probeerde al die vertrouwde verhalen en teksten nu eens niet te bekijken door de theologische bril van onze gemeente, maar ‘gewoon’ door de bril van mijn eigen boerenverstand. Ik ontdekte daardoor dat bepaalde geloofswaarheden waarmee ik was grootgebracht eigenlijk helemaal niet zo duidelijk in de Bijbel waren terug te vinden. Sterker: dat je uit diezelfde Bijbel ook heel andere conclusies kon trekken.
De vijfde stap was het logische gevolg van de voorgaande vier: ik begon mijzelf toe te staan om eigen ideeën en gedachten te ontwikkelen en om steeds vaker keuzes te maken die letterlijk en figuurlijk afweken van de agenda van de gemeente. Ik was geen revolutie begonnen en mijn geloofsgenoten zagen waarschijnlijk nog amper verschil, maar ik wist dat er een verandering was ingezet. Stap voor stap vergrootte ik mijn persoonlijke ruimte en werd het onvoorstelbare voorstelbaar: ik ging de gemeente en de bijbehorende dogma’s verlaten, zonder dat ik nog wist waarvoor ik het precies in ging ruilen.
Johan Lock maakte tot 1998 deel uit van de Rotterdamse pinkstergemeente De Kandelaar. Over de opkomst en ondergang van die gemeente en zijn eigen rol daarin schreef hij de roman ‘De erfenis van Adriaan’.
Geweldig indrukwekkend verhaal. Je komt er pas achter als je merkt dat er buiten de kerk prachtige en krachtige mensen verblijven met een hart voor mensen en minstens zo fatsoenlijk zijn als gelovigen. Het idee dat zij ”in de wereld” verblijven en ”verloren gaan” wordt dan steeds absurder, vooral als je ziet dat zij allang zien dat er veel meer in het leven is. Vreemd dat je dat pas beseft als je allang volwassen bent, terwijl je op 18e dacht dat je eigenlijk wel een beetje wist hoe het in elkaar stak…..
Heel herkenbaar, bedankt!
Dankjewel Johan,
Een, voor mij, heel herkenbaar verhaal. Ik heb dan wel besloten om het instituut kerk te verlaten, maar (nog?) niet mijn overtuigingen, en dat wil ik ook niet. Maar, zoals gezegd, wel de ‘kerk’. Achtentwintig jaar lang heb ik gehoopt en er naar verlangt om daar relaties op te bouwen met mijn nieuwe familie, mijn broeders en zusters. Het is niet gelukt, integendeel. Ik beschouwde en doe dat nog steeds, gemeentegrond (de kerk), als gevaarlijke grond. Er is geen andere plek waar ik zoveel liefdeloosheid ben tegengekomen als in de kerk. Men heeft de mond vol over elkaar liefhebben, maar het gemak waarmee sommige ‘gelovigen’ mij ongenadig met bijbelverzen om de oren hebben geslagen ter correctie, is onvoorstelbaar, maar helaas waar. Ik heb ervaren hoe diep bedroeft God kan zijn over de liefdeloze manier waarop mensen die zich christen durven te noemen, met elkaar omgaan.
Ik vind het bijzonder om te lezen, dat voor jou de kerk toch een lange tijd een veilig nest is geweest. Zo heb ik het meestal niet ervaren. Buiten de kerk, in de echte wereld, ontmoette ik soms mensen die helemaal niet in God geloofden, maar die wel een liefde in zich hadden, waar menig christen nog een voorbeeld aan kan nemen. Maar goed, ik ben uit het instituut gestapt, in het besef dat dan ook het vangnet weg is. Want er blijft, net als bij wisseling van kerk, nagenoeg niemand over die nog contact met me houdt. Na mijn echtscheiding ben ik nu ook van de kerk gescheiden en mag ik mijn leven opnieuw uitvinden. Dat blijf ik samen met God doen, maar ondanks dat vind ik het een hele uitdaging en voel ik mij regelmatig erg alleen staan. En toch voel ik mij bevrijd van iets dat mij gevangen hield, alleen die vrijheid voelt erg onwennig en soms wel heel eng. Dan word ik ’s morgens wakker en denk: “wat ga ik nu met de rest van mijn leven doen”? Is er leven na de kerk? Ik denk het wel. Ook dankzij jou verhaal ga ik dat steeds meer geloven.
René de Vries