Regelmatig krijg ik vragen van twijfelaars en ex-gelovigen die hun kinderen hebben laten dopen. Bij de doop hebben ze beloofd dat ze hun kinderen godvrezend zouden opvoeden. Hoe moet dat nou, nu ze zelf niet meer (overtuigd) gelovig zijn? Binnenkort hoop ik in de ‘coach-voor-kerkverlaters-serie’ een vraag te behandelen die hierover gaat. Terwijl ik daarmee bezig was, dacht ik terug aan hoe dat bij mezelf is gegaan. Want ook ik deed een doopbelofte en ook ik wilde mijn kinderen een christelijke opvoeding meegeven, terwijl ik op een gegeven moment tot de conclusie kwam dat ik mezelf misschien geen christen meer kon noemen. Vandaag deel ik dit stukje van mijn geschiedenis, in de hoop dat het iemand kan geruststellen of misschien zelfs wel inspireren.
Geloofsopvoeding
In 1999 werd mijn zoon geboren. Ik – alleenstaande moeder – liet hem dopen in de gereformeerde kerk vrijgemaakt (gkv) te Rotterdam Delfshaven. In 2001 onttrok ik mij aan de gkv. Ik ‘kerkte’ in die tijd regelmatig in de Evangelische gemeente (‘Jozua’ in Alblasserdam, waar ik toen inmiddels woonde, samen met mijn 2e man).
In 2002 werd mijn dochter geboren. Ik liet haar niet dopen, want inmiddels leek mij de volwassendoop meer Bijbels dan de kinderdoop. Beide kinderen wilde ik opvoeden met het geloof in God. En in het geval van mijn zoon had ik dit zelfs plechtig beloofd bij zijn doop.
Ik las veel over geloofsopvoeding aan jonge kinderen. Ook sprak ik erover met andere gelovige ouders. Ik nam de kinderen mee naar de gemeente, zong met hen liedjes van Elly en Rikkert en van Herman Boon, las hen voor uit de kinderbijbel en had het vaak met hen over hoe mooi God alles had gemaakt en hoe fijn het was dat God voor ons zorgde. De geloofsopvoeding van mijn kinderen leek mij het belangrijkste aspect aan de opvoeding.
Geloofstwijfel
Toen mijn geloof begon te wankelen, wankelde daarmee ook de pijlers van de opvoeding. De twijfel en de angst die ik soms voelde, wilde ik in geen geval aan mijn kinderen meegeven. Ik besloot mijn proces zo eerlijk en ook zo licht mogelijk met hen te delen en hen in géén geval deloyaal te maken aan alles wat met geloof en kerk te maken had, al was het maar omdat de volledige familie zich in die wereld bevond.
Ik heb dus nooit uitspraken gedaan als: ‘vroeger was ik nog dom en toen dacht ik nog dat God bestond, maar nu ben ik wijzer geworden en begrijp ik dat het maar een verhaal was’, want wat zou dat zeggen over de gelovige opa’s, oma’s, ooms en tantes? Waren zij allen dom? Moesten we daar dan maar op neerkijken? Nee, als ik hen in alle openheid verbonden wilde doen zijn met hun familie en met de wereld, dan moest ik hen in alle openheid doen delen in mijn niet-weten, het liefst zonder hen angstig te maken.
De praktijk – schattig
Schapen
“Wanneer gaan we weer eens naar de kejjuk?” vroeg mijn 4-jarige zoontje met zijn hoge stemmetje, tussen de bjoem-bjoem- geluiden door die hij de hele middag al aan het maken was, terwijl hij met zijn auto’s speelde.
“Zou je het leuk vinden om weer eens naar de kerk te gaan?” vroeg ik.
“Ja, want ik wil nog gjaag een schaap maken!” De laatste keer dat we naar de gemeente waren geweest, had hij in de kinderopvang een schaap van watten geknutseld, dat nu boven de eettafel hing te pronken. “De Heer is mijn herder” had de begeleidster er in sierlijke letters naast gezet.
“Schapen zijn leuk he!?”
“Ja!”
“Zullen we nog even naar de kinderboerderij lopen? Dat kan nog net voor ik ga koken. Trek maar snel je laarsjes aan. Misschien staan de schapen nog buiten!”
Het kinderboerderijtje was slechts een paar straten verder en tot grote vreugde van mijn zoon stonden de schapen inderdaad nog buiten. “Hoooooi schapies!” schetterde hij blij. Aan het hek, dat met kippengaas was afgewerkt, kleefden wat plukken schapenwol. “Kijk eens! Zullen we een beetje wol meenemen voor thuis? Dan kan je thuis nóg een schapie maken!”
Samen huppelden we weer naar huis, onze zakken vol met ‘schaap’.
Ze hingen naast elkaar. Het witte-watten-schapie van de kejjuk en het puur-natuur-schapie van de kinnejboejdejij. De aanblik ontroerde me diep. Ik voelde me vaak zo wankel op mijn weg. Ik wist – of was het vooral ‘hoopte’? – dat ik de weg van mijn hart ging en dat het te maken had met écht worden/zijn, maar ik voelde tegelijkertijd dat ik niet goed wist wat echt was en wat niet.
Voor mijn zoontje maakte het niet uit. Hij maakte met evenveel enthousiasme een schaap van nep-wol als een schaap van échte wol.
God
“Mam, heb jij God wel eens gezien?”
“Nee, ik geloof het niet. En jij?”
“Misschien een keej in de winkel.”
“Hoe zag God eruit en hoe wist je dat het God was?”
“Ik weet het niet, gewoon heel aajdig en lief.”
“Was het een meneer? Of weet je dat niet?”
“Ik denk het wel. God is toch een meneej? Of niet?”
“Ik weet het niet goed. Veel mensen denken van wel. Maar ik denk dat niemand het kan weten.”
“Kan God op jou lijken?”
“Misschien wel. En misschien ook wel op jou.”
“Dat vind ik leuk!”
“Ik ook!”
“Bestaat God echt?”
“Ik weet het niet goed. Veel mensen denken van wel. Wat denk jij?”
“Ik denk het wel!”
“Vind je dat fijn?”
“Ja.”
“Waarom weet jij niet of God bestaat?”
“Dat weet ik niet goed. Ik dacht eerst dat God bestond en dat wist ik zeker. En toen dacht ik ‘hoe komt het eigenlijk dat ik denk dat God bestaat?’ En dat komt omdat Opa en Oma – mijn papa en mama – en andere mensen mij dat zo hebben geleerd. Zij wisten het ook zeker.
En toen dacht ik: ‘misschien hebben ze zich vergist, want er zijn ook heel veel mensen die denken dat God niet bestaat en dat het alleen maar een mooi verhaal is. Misschien bestaat God alleen maar in verhalen’.”
“Net als kaboutejs? Die bestaan toch niet echt?”
“Ja zoiets. Ik weet het niet.”
“Ik denk dat God bestaat.”
“Ja, dat kan. Opa en Oma denken dat ook. En misschien bestaat God ook wel echt.”
“En misschien ook wel niet.”
“Nee. Maar wij bestaan wel. Jij bestaat, voel maar hoe ik tegen je neus tik. Dat voel je he? En als jij tegen mijn neus tikt – ja doe maar – dan voel ik dat ook. Want wij zijn echt, wij horen bij de echte dingen.”
“En God?”
“Dat weet ik niet. Als God daar ook bij hoort, dan bestaat God ook en dan hoort God bij ons en wij bij God.”
“Ja, want echte dingen hojen bij elkaaj he?”
“Ja.”
Rups
“Kijk eens wat een mooie rups!”
“Die heeft de Heje God gemaakt he”
“Ja, misschien wel.”
“Maar misschien ook niet he”
“Nee misschien ook niet”
“De jups is lief he”
“Jazeker! En wij zetten hem voorzichtig terug op de struik, want daar zat ‘ie net nog lekker te eten.”
“Wij zijn lief vooj de jups he”
“Ja, want de rups wil ook graag leven, net als wij.”
Het maakte niet uit of God de rups nou gemaakt had of niet, het ging er vooral om dat we lief waren voor de rups en dat we ons verbonden voelden met andere levensvormen.
De verhalen achter de werkelijkheid werden steeds minder belangrijk, ook voor mijn kinderen.
Onze focus lag vooral op hoe we ons tot de werkelijkheid verhouden en hoe we omgaan met andere levensvormen, andere meningen en overtuigingen.
De praktijk – pijnlijk
En deze voorbeelden hebben een relatief hoog schattigheidsgehalte. Toch was het lang niet altijd zo schattig en kregen mijn kinderen ook wel eens iets mee van mijn pijn. Ik herinner me dat ik na een uiterst pijnlijk telefoongesprek met mijn moeder (waar ik tegenwoordig juist hele fijne gesprekken mee heb) in huilen uitbarstte en riep: “dat stomme kutgeloof!”
Mijn kinderen hadden verschrikt opgekeken. Niet zozeer omdat ze me zagen huilen, maar omdat ze wisten dat ik zojuist Oma aan de telefoon had gehad, die vlak daarvoor ook nog gezellig met hen had gesproken. Oma was toch lief? Hoe kon dat nou? Ze kwamen beiden naast me staan en vroegen of ik boos was. Ik heb mijn kinderen altijd mee willen geven dat het volkomen normaal is dat volwassenen ook wel eens huilen, boos zijn, het niet meer weten, enzovoorts. Ik was dus ook niet van plan dit te ontkennen, maar ik wist wel dat ik moest uitkijken. Dit ging tenslotte ook om hun lieve Oma.
“Ik ben inderdaad even heel erg boos en verdrietig”, zei ik. “Is Oma nu stom?” wilden ze weten. “Nee, maar ík vind dat wel eventjes zo. Dat gebeurt wel eens als je boos op iemand bent, dan vind je diegene even heel erg stom. Weet je nog dat Raymon niet met je wilde spelen?”, vroeg ik aan mijn zoontje. Nou en of hij dat nog wist! “Toen vond ik Raymon heel, heel erg stom!” “Ja precies, dat vind je soms wel eens als iemand iets doet of iets zegt wat je niet fijn vindt. Maar Raymon was natuurlijk niet écht stom, maar hij deed iets wat jij niet leuk vond en daarom was je boos.” “Ja, soms moet dat wel eens he”, zei m’n dochter met een wijze zucht. “Ja precies, soms moet dat wel eens.” “Dat helpt hè mamma!” “Ja, dat helpt.”
Volwassen
Mijn kinderen zijn nu beiden volwassen. Ik heb hen agnostisch/humanistisch opgevoed. Ik heb hen geleerd hoe ik vroeger dacht en hoe dat veranderde. Ik heb hen uitgelegd waarom deze verandering voor Opa en Oma heel erg is en wat/hoe zij geloven. Ik leerde hen het verschil tussen geloven in maar één juiste manier/weg en geloven dat ieder dat zelf mag weten. Ik heb hen ook geleerd dat het voor gelovigen vaak heel kwetsend is wanneer je hun geloof in twijfel trekt of bespot. Ook vloeken kan zeer kwetsend zijn. Hoewel mijn kinderen verbaal een zeer breed bereik hebben, kennen zij ook de impact van woorden en kiezen ze ervoor met hun woorden geen gelovigen te kwetsen.
Ze weten dat ieder mens een eigen beeld heeft van de werkelijkheid. Dat hun eigen idee over ‘hoe het zit’ nooit meer is dan slechts hun inzicht van dat moment. Dat het méér waar lijkt dan elk ander inzicht, komt omdat het in de lijn ligt van je eigen logica/manier van denken/ervaren. Maar dat idee hebben andersdenkenden ook over hún inzichten. Iemand met andere inzichten is niet dommer, niet minder verantwoordelijk, niet minder liefdevol, maar enkel anders qua inzicht.
Doopbelofte
Ik heb bij de doop beloofd dat ik mijn kinderen in de Waarheid zou opvoeden. Ik had toen en later ook nooit meer dan mijn inzichten over wat Waarheid is. Ik heb hen altijd naar eer en geweten volgens deze inzichten grootgebracht en daarbij ruimte gemaakt voor andere inzichten en hen aangemoedigd het met mij oneens te zijn/ eigen inzichten te ontwikkelen.
Dit beloofde ik:
Erkent u dat N.N. zondig en schuldig ter wereld is gekomen en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen is,
maar dat hij toch in Christus voor God heilig is, en daarom als lid van zijn gemeente gedoopt behoort te zijn?
Belijdt u dat de leer van het Oude en Nieuwe Testament, zoals die in de Apostolische Geloofsbelijdenis samengevat is en in deze gemeente verkondigd wordt, de ware en volkomen leer van de verlossing is?
Belooft u dat u uw zoon/dochter zult voorgaan in een christelijke manier van leven en hem zo goed mogelijk zult onderwijzen en laten onderwijzen, om hem te leren begrijpen wat het betekent gedoopt te zijn?
Vader en moeder…….. wat is daarop uw antwoord?
Doopbelofte
Ik heb volmondig ‘ja’ gezegd omdat ik met mijn inzichten van toen geloofde dat de kerk – met haar inzichten van toen – de Waarheid had. Ik zei volmondig ‘ja’ tegen wat echt en waarachtig is en ik beloofde mijn kinderen daarin mee te nemen. Ik geloof namelijk ook dat wanneer je tegen je kinderen liegt, je ‘onheil’ over hen brengt in de zin dat je hun basisvertrouwen beschaamt.
Waarachtig
Ik heb ooit regelmatig opgepast op een meisje dat vaak erg ging huilen wanneer haar moeder vertrok. Op een dag gaf de moeder me een samenzweerderige knipoog en voor ik besefte wat er gebeurde, zei ze tegen haar dochtertje dat ze even haar jas ging ophangen, om heel zachtjes de deur uit te sluipen en weg te rijden. Ik was hier helemaal ontdaan van. Kon deze moeder het huilen niet aan en besloot ze daarom maar om het te ontlopen? Maar haar dochtertje! Het meisje was het vertrouwen in haar moeder kwijt. De volgende keren bleef ze aan haar benen hangen om te voorkomen dat haar moeder weer ineens zou vertrekken. Het probleem was alleen maar erger geworden.
Ik vond dit zo moeilijk dat ik heb gezegd dat ik alleen nog wilde oppassen wanneer er niet gelogen zou worden. Ik vond het niet erg dat het meisje ging huilen wanneer haar moeder vertrok. Logisch toch, wanneer je liever bij je moeder was gebleven. Het huilen ging altijd weer snel over wanneer ik haar erkenning had gegeven voor het feit dat ze liever bij Mama was geweest. Ik legde uit dat Mama haar later weer zou ophalen en dat ze ondertussen bij ons mocht spelen.
Ik ben altijd liever eerlijk geweest, ook over nare, pijnlijke dingen, dan dat ik om de waarheid heen probeerde te laveren uit angst mijn kinderen pijn te doen of overstuur te maken.
Ik straalde liever uit dat ik vertrouwen had in hun vermogen met pijn en moeilijk dingen om te gaan dan dat ik hen uit alle macht daartegen probeerde te beschermen.
Ik wilde hen kennis doen maken met het échte leven, inclusief alles wat ze daarin kunnen tegenkomen aan verhalen, gebeurtenissen en emoties.
Dus ja, natuurlijk zei ik volmondig ja bij de doop van mijn zoontje. En ja, natuurlijk heb ik dit op een totaal andere manier in de praktijk gebracht als hoe ik toen nog dacht dat ik het zou doen. Ik bleef trouw aan mijn beeld van de Waarheid en aan mijn idee van waarachtigheid en echtheid.
Het Hogere Doel, de Toekomst van mijn kinderen, dáár ging het me al die tijd om. Toen en nu.
Op Dogmavrij kan je lekker gratis lezen zonder reclame of betaalmuur. Zo sluiten we niemand buiten. Neemt niet weg dat er – naast alle liefde – tijd en geld in deze website wordt gestoken. Heb jij misschien iets (gehad) aan de artikelen, de series, de steungroep of andere projecten? Zou je dan willen overwegen om dit werk te steunen? Dat kan via http://petje.af/ingebosscha Dank je wel!
Mooi verhaal. Die doopbelofte. tsja, ik heb het ook tig keer gehoord maar als je inzoomt en eens nadenkt over water er staat…. maar hoe maak je gelovigen duidelijk dat het onacceptabel is om elk geboren mens – die niet om het leven heeft gevraagd – al schuldig te laten zijn aan zijn eigen bestaan. Ieder mens heeft per definitie recht om te worden beschermd en te worden liefgehad. En niet te worden geconfronteerd met dit soort teksten. Net als jij kan ik me werkelijk niet meer voorstellen dat ik dit ooit heb geloofd. Maar de vraag is dan inderdaad: wat dan?