De grondslag van de Gereformeerde Kerken kwam opnieuw in het geding in 1942.
De generale synode deed een aantal uitspraken over “verbond en doop” die in strijd waren met de Drie Formulieren van Eenheid. Volgens deze synode zou Gods verbond alleen gelden voor de uitverkorenen. Nu kun je bij kinderen nog niet zien of ze uitverkoren zijn. De synode sprak uit, dat ze toch het teken van het verbond, de doop, mochten ontvangen, op grond van veronderstelde wedergeboorte. Blijkt uit hun leven later het tegendeel, dan kan je alleen achteraf constateren, dat je niet met een echt verbondskind te maken had.
Deze leer is in strijd met NGB art. 33 en 34, HC Zondag 27 en DL I 17.
De synodale kerken hebben deze visie in 1959 weer terzijde gesteld. Helaas zonder terug te keren naar de oude grondslag. In 1980 heeft men uitspraken gedaan over het gezag van de bijbel, waarin de bijbel wordt voorgesteld als een verzameling (feilbare) menselijke getuigenissen over God.
Met beroep op artikel 31 van de Kerkorde diende vele kerken en kerkleden bezwaren in tegen de leeruitspraken van de synode van 1942.
De synode oordeelde echter dat wat zij had uitgesproken geleerd moest worden totdat eventueel een volgende synode anders zou oordelen.
Toen men liet weten dit niet te kunnen, volgden schorsingen en afzettingen.
Dit leidde tot de Vrijmaking van 1944: men maakte zich vrij van onschriftuurlijke besluiten en van het misbruik van haar gezag door de synode, om terug te keren tot de oude grondslag (Schrift en belijdenis) en organisatie (geen overheersing van de kerken door een synode).
Vandaar dat ook door de ‘bezwaarden’ weer de oude naam werd gekozen: gereformeerde kerken, terwijl de kerken die de synode volgden voortaan werden aangeduid als “synodaal”.
Bron: Mijn catechisatieboekje van de GKV, vijfde jaargang.